t
-9-
IIIHuisvesting
A. Woningtelling Centraal Bureau voor de Statistiek 1956:
Volgens de voorlopige cijfers van het Centraal Bureau voor de
Statistiek bedroeg omstreeks mei 1956 het (theoretisch)
woningtekort: 2;oS
Volgens de woningtelling van het C.B.S. op 31 mei
7j. 1947 was dit: 323.
Het eerste cijfer is verkregen door de woningbehoefte te vermin
deren met de woningvoorraad. In de woningvoorraad 1956 (inclusief
noodwoningen) zijn de onbewoonbaar verklaarde woningen niet medegere
kend; daarentegen wel die woningen, die hoewel zeer slecht, nog niet
officieel onbewoonbaar verklaard zijn.
Woningvoorraad 1956: 2320
De woningbehoefte 1956 is bepaald aan de hand van de in mei 1956 aan
getroffen situatie. Hierbij is uiteraard geen rekening gehouden met
gezinnen, die zich o.m. in verband met nieuwe industrieën in deze ge
meente willen of moeten vestigen of die naar een andere gemeente
willen vertrekken. Als woningbehoevend zijn aangemerkt alle huis
houdens van 2 of meer personen en voorts die alleenstaanden, die al-
leen of als hoofdbewoner een woning bewonen.
Woningbehoefte 1956: 2588
Opgemerkt moet ¥/orden, dat een en ander op nog ongecorrigeerde gege
vens berust, welke straks nog wijziging kunnen ondergaan.
Van een en ander kan nog de navolgende specificatie worden gegeven: